
Jurisprudentie
AT1648
Datum uitspraak2005-03-04
Datum gepubliceerd2005-03-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4716 WSF
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4716 WSF
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bestond de bevoegdheid om een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend te herzien op grond van het feit dat een beschikking genomen is waarvan de studerende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was?
Uitspraak
03/4716 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift van 21 september 2003 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Breda van 13 augustus 2003, nr. 03/326 WSFBSF.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 januari 2005. Aldaar is appellante (zoals tevoren was bericht) niet verschenen. Gedaagde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
Appellante heeft gedaagde bij op 26 augustus 1998 gedateerd aanvraagformulier verzocht om haar vanaf de maand dat zij daar recht op heeft studiefinanciering toe te kennen voor een 1-jarige assistentopleiding in het beroepsonderwijs waarmee zij 1 augustus 1998 is begonnen. Op dit formulier heeft appellante ‘00-00-1980’ vermeld als haar geboortedatum.
Hierop heeft gedaagde bij beschikkingen van 5 september 1998, 29 oktober 1998 en 12 december 1998 studiefinanciering aan appellante toegekend over de periode augustus 1998 tot en met juni 1999. Daarbij is gedaagde ervan uitgegaan dat appellante is geboren op 1 juli 1980.
Bij bericht van 3 januari 2003 is door gedaagde aan appellante meegedeeld dat van een geregistreerde kortlopende schuld van € 2.221,59, € 1.278,10 is omgezet in een (langlopende) lening.
Vervolgens heeft appellante bij brief van 19 januari 2003 bezwaar bij gedaagde gemaakt. Daarbij is door appellante aangegeven dat haar uit telefonisch bij gedaagde ingewonnen informatie duidelijk is geworden dat de door gedaagde geregistreerde schuld samenhangt met een op 13 juli 2000 in verband met een voorgenomen huwelijk door de kantonrechter afgegeven akte van bekendheid, waarbij is vastgelegd dat vier familieleden van appellante hebben verklaard dat appellante is geboren te Kabul (Afghanistan) op
19 december 1980. Verder is door appellante aangegeven dat zij zich niet met deze schuld kan verenigen, nu zij bij haar aanvraag studiefinanciering te goeder trouw ‘00-00-1980’ opgegeven heeft als haar geboortedatum. Omdat zij als vluchteling niet kon beschikken over een akte van geboorte uit haar geboorteland Afghanistan, was dit destijds namelijk haar in Nederland geregistreerde ‘officiële’ geboortedatum.
Bij besluit van 25 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit I) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Hiertegen is door appellante bij de rechtbank Breda beroep ingesteld.
Vervolgens heeft gedaagde bij schrijven van 23 april 2003 alsnog op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt dat is besloten de toekenning van studiefinanciering aan appellante te herzien, in die zin dat over de periode augustus 1998 tot en met december 1998 geen studiefinanciering meer aan haar is toegekend. Overwogen is dat deze herziening samenhangt met een wijziging van de geregistreerde geboortedatum van appellante in
19 december 1980 in de Gemeentelijke basisadministratie (Gba). Verder is alsnog op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt dat gedaagde in verband daarmee heeft besloten om ten laste van appellante een schuld vast te stellen van in totaal € 2.221,59.
Bij besluit van 24 april 2003 (hierna: het bestreden besluit II) is het bestreden besluit I door gedaagde ingetrokken en is het bezwaar van appellante onder verwijzing naar artikel 6.19 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2003 is het beroep van appellante door de rechtbank Breda geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II en is het beroep in zoverre ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat gedaagde bevoegd was om de beschikking waarbij over augustus 1998 tot en met december 1998 studiefinanciering aan appellante is toegekend te herzien, omdat aannemelijk is dat appellante redelijkerwijs had kunnen weten dat deze beschikking onjuist was, nu zij ten tijde van haar aanvraag al moet hebben geweten dat haar werkelijke geboortedatum 19 december 1980 is. Het beroep tegen het bestreden besluit I is door de rechtbank Breda niet-ontvankelijk verklaard onder overweging dat appellante bij het beroep tegen dit besluit geen belang meer heeft.
Appellante heeft zich met de uitspraak van de rechtbank Breda niet kunnen verenigen en heeft in hoger beroep in essentie haar reeds eerder naar voren gebrachte standpunt herhaald dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om gedaagde relevante inlichtingen over zichzelf te verstrekken en dat ten onrechte aangenomen is dat zij redelijkerwijs had kunnen weten dat de beschikking waarbij haar over augustus 1998 tot en met december 1998 studiefinanciering is toegekend onjuist was.
Gedaagde heeft in haar verweerschrift van 17 oktober 2003 onder meer betoogd dat zij op grond van artikel 7.1, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de WSF 2000 bevoegd was om de toekenning over de periode augustus 1998 tot en met december 1998 te herzien, aangezien appellante in elk geval vanaf 13 juli 2000 wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat het desbetreffende besluit onjuist was.
De Raad overweegt als volgt.
Allereerst is de Raad van oordeel dat het door appellante ingediende bezwaarschrift van 19 januari 2003 zowel ontvankelijk is voor zover dit zich richt tegen het omzettingsbesluit van 3 januari 2003, als voor zover dit zich richt tegen het eerst bij schrijven van 23 april 2003 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakte herzieningsbesluit. Daartoe overweegt de Raad dat in artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat ten aanzien van een vóór het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. De Raad is, gelet op het omzettingsbesluit, van oordeel dat deze situatie zich in het onderhavige geval ten aanzien van het herzieningsbesluit voordoet. Dit betekent dat de Raad hetgeen in hoger beroep is aangevoerd volledig inhoudelijk dient te beoordelen. In verband daarmee overweegt de Raad het volgende.
Gedaagde heeft aangegeven haar herzieningsbesluit te willen baseren op artikel 7.1, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de WSF 2000. Daarbij is bepaald dat de Informatie Beheer Groep de bevoegdheid heeft om een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend te herzien op grond van het feit dat een beschikking genomen is waarvan de studerende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, en artikel 3, tweede lid, van de Wet op de studiefinanciering (WSF), zoals deze bepalingen luidden ten tijde in dit geding van belang, kan een studerende in het beroepsonderwijs uitsluitend in aanmerking komen voor studiefinanciering indien deze studerende de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, waarbij geldt dat - tenzij daaromtrent andere regels zijn gesteld - de leeftijd van 18 jaren wordt geacht te zijn bereikt, indien de studerende op de eerste dag van het kwartaal metterdaad 18 jaren is.
Indien onzekerheid bestaat over de geboortegegevens, hanteert gedaagde bij de uitvoering van voormelde wettelijke bepalingen 1 juli van het door de studerende opgegeven jaar als fictieve geboortedatum. Dit acht de Raad redelijk, aangezien de Sociale verzekeringsbank bij de uitvoering van de Algemene kinderbijslagwet voor de bepaling van de leeftijd van een kind dezelfde constante gedragslijn hanteert en aldus een goede aansluiting van het stelsel van studiefinanciering op het kinderbijslagstelsel wordt gerealiseerd.
Ten tijde waarop gedaagde de beschikking bekendmaakte waarbij over augustus 1998 tot en met december 1998 studiefinanciering aan appellante is toegekend, bestond er onzekerheid over de geboortegegevens, zodat gedaagde deze beschikking in overeenstemming met haar constante gedragslijn heeft gebaseerd op de fictie dat appellante is geboren op 1 juli 1980.
Naar het oordeel van de Raad kan evenwel niet worden gezegd dat deze initiële toekenningsbeschikking destijds onjuist was en dat appellante dit redelijkerwijs had kunnen weten. Daartoe overweegt de Raad dat er, gelet op de constante gedragslijn van gedaagde, vanuit moet worden gegaan dat deze beschikking niet eerder onjuist is geworden dan op 13 juli 2000 - de datum waarop de eerdergenoemde akte van bekendheid is opgemaakt -, dat over de geboortegegevens (ook) onzekerheid bestond toen zij haar aanvraag deed en toen zij de studiefinanciering over de periode augustus 1998 tot en met december 1998 ontving, en dat niet gebleken is dat appellante wat haar leeftijd betreft ten tijde van belang niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om relevante inlichtingen aan gedaagde te verstrekken. Gedaagde heeft ook niet naar aanleiding van de opgave van appellante in augustus 1998 van “ 00-00-1980” als haar geboortedatum de Gba geraadpleegd en/of appellante om uitleg over die datum gevraagd, hoewel daartoe op dat moment voldoende reden bestond. Appellante is uit diverse besluiten van gedaagde wel bekend geweest met de hantering van 1 juli 1980 als fictieve geboortedatum, maar van haar kon niet in redelijkheid worden verwacht tegen die datum bezwaar te maken , omdat zij op dat moment niet de beschikking had over gegevens die wezen op een latere geboortedatum.
Uit het voorgaande vloeit voort dat gedaagde niet bevoegd was om de beschikking waarbij aan appellante studiefinanciering is toegekend over de periode augustus 1998 tot en met december 1998 op de daartoe aangevoerde grond te herzien.
In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat het hoger beroep van appellante doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Verder moet het inleidend beroep van appellante alsnog gegrond worden verklaard en dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd. De Raad zal tot slot onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb ‘zelf voorzien’ door het op 23 april 2003 bekendgemaakte herzieningsbesluit en het omzettingsbesluit van 3 januari 2003 te herroepen. Daartoe overweegt de Raad dat de termijn om de initiële toekenningsbeschikking op een andere aan artikel 7.1, tweede lid, van de WSF 2000 ontleende (toepasbare) grond dan de aangevoerde grond te herzien ten tijde van de bekendmaking van het herzieningsbesluit reeds was verstreken, zodat er rechtens geen andere beslissing mogelijk is dan volledige herroeping van dit besluit. Door de herroeping van het herzieningsbesluit ontvalt de grondslag aan het omzettingsbesluit van 3 januari 2003, zodat ook dit besluit moet worden herroepen.
De Raad acht, bij afwezigheid van voor vergoeding in aanmerking komende kosten, geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep tegen het bestreden besluit I en het bestreden besluit II gegrond en vernietigt die besluiten;
Herroept het in bezwaar bestreden, bij schrijven van 23 april 2003 bekendgemaakte herzieningsbesluit en het omzettingsbesluit van 3 januari 2003;
Bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 118,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
CVG